The game of spectacle

The game of spectacle


Hoeveel jaar moet je dood zijn om bijgezet te worden in het mausoleum van het spektakel. In het huidige geïntegreerde spektakel niet veel, hooguit twee, drie jaar. Een paar maanden geleden verscheen er een biografie van de hand van Andrew Hussey over Guy Debord, situationist, cineast en revolutionair, onder de titel The game of war, the life and death of Guy Debord. Deze biografie leunt zwaar op de ruim drie jaar eerder verschenen levensschets van Christophe Bourseiller Vie et Mort de Guy Debord.

Hussey schuwt in zijn boek het plagiaat niet. Edoch de radicale slogan van Lautréamont: “Het plagiaat is noodzakelijk, het behoort tot de vooruitgang. De ideeën worden beter”, wordt volstrekt verkeerd geïnterpreteerd door Hussey.
Evident is dat de ideeën van de situationisten voor hem te hoog gegrepen zijn. Hoewel hij talloze mensen meent te moeten bedanken, openbaart hij in zijn voorwoord dat de twee vrouwen die Guy Debord toch tamelijk goed gekend hebben en langdurig met hem opgetrokken zijn tijdens zijn situationistisch avontuur zich in alle opzichten distantiëren van dit biografisch product.

Derhalve is Hussey primair aangewezen op secundaire bronnen. Van de situationisten van het eerste uur, zoals Constant, Ralph Rumney, Jacqueline de Jong vernemen wij enkel iets over hun drankgebruik. Een zinsnede als: de hese stem van Jacqueline de Jong wekt nog immer seksuele spanningen op, is illustratief.

Hussey komt voor de eerste maal in aanraking met het situationistisch gedachtegoed in 1989, wanneer de eerste grote overzichtstentoonstelling over het werk van de situationisten gehouden wordt in Parijs. Debord boycot deze tentoonstelling vanwege zijn afkeer van het spektakel. Zeven jaar later is het zover. Hussey begint met het schrijven van een biografie. Een van de eerste figuren die Hussey spreekt is de Tel Quel-ideoloog en gewezen maoïst Philipe Sollers die zich voortdurend in de media opwerpt als de scherpzinnigste intelectueel van Frankrijk en in elk zichzelf respecterend discussieprogramma dan ook niet ontbreekt.
Het is dezelfde Sollers die vanaf het midden van de jaren tachtig alles in het werk stelt om de intieme leefsfeer van Debord binnen te dringen.

Anderhalve maand na de zelfmoord van Debord vertoonde de Franse zender Canalplus een documentaire met als titel Guy Debord, zijn kunst en zijn tijd. Als voorbeeld van een toch wel veel voorkomend aspect van de vervreemding wordt op een gegeven moment in de zwart-wit documentaire een fragment vertoond van een ronde tafeldiscussie van Parijse intellectuelen vooral om te laten zien hoe idioot die discussies vaak zijn. Zo beweerde een van hen – wij herkennen de figuur van Sollers – op een uiterst serieuze toon dat Napoleon en Lodewijk de XIV het vleesgeworden spektakel zijn.
In Hussey’s biografie komen wij over de veelschrijver Sollers verder niet veel te weten, wel dat hij geraakt is door de ‘luciditeit’ van deze Parijse intellectueel, geen gezonde basis, dunkt mij om een kritische biografie te schrijven.

Hussey volgt in zijn biografie strict de chronologie van het leven van Debord dat hij in vijf stukken hakt. Het boek opent met het deel De donkere episode, het tijdvak van 1931 (de geboorte van Guy Debord) tot 1957 (de oprichting van de Situationistische Internationale). Wij vernemen alles over het tamelijk welgestelde milieu waaruit hij afkomstig is, over de dood van zijn vader, zijn verhuizing naar Cannes – Debord heeft ooit zijn jeugd kernachtig samengevat met: “ik heb geen jeugd gehad” – zijn eerste ontmoeting met de lettristen op het filmfestival te Cannes, de oprichting van de internationale lettristen, zijn nachtelijke escapades en zwerftochten door Parijs.

Het tweede deel De moderne kunst van revolutie beslaat de periode van 1957 tot 1962, het moment dat er een groot conflict uitbreekt in de situationistische beweging en de zichzelf revolutionair achtende kunstenaars uit de beweging worden gezet. Debord plaatst kanttekeningen bij het revolutionaire karakter van de artiesten. De richting die de beweging is ingeslagen, is een andere. In 1960 zoekt Debord contact met radicaal anarchistische en radencommunistische groeperingen.

Het derde deel Onder vuur beschrijft het tijdvak waarin de analyse van het spektakel die de moderne productie en consumptieverhoudingen beheerst, ontwikkeld wordt en uitmondt in Debords boek De spektakelmaatschappij. Verder komen de aanloop van de meirevolte in 1968, de bijdrage van de situationisten daaraan, de nadagen van de Situationistische Internationale en de opheffing van de beweging in 1972, uitvoerig aan bod.

Het vierde blok draagt als titel Stilte, ballingschap. Vanaf 1972 keert Debord Frankrijk een tijd de rug toe, in deze periode duikt hij veelvuldig op in Italië en in Spanje. Op de achtergrond vervult hij een niet onbelangrijke rol bij de Parijse uitgeverij van radicale geschriften, Champ Libre.

Het vijfde en laatste deel heet De Dood van een prins. Hierin wordt de affaire Leibovici breed uitgemeten. Door de media wordt Debord ervan verdacht de moord op zijn vriend, de gulle geldschieter Leibovici, beraamd te hebben.
Leibovici had in Frankrijk een klein imperium opgebouwd in de filmindustrie en het mogelijk gemaakt dat Debord in zijn eigen theater zijn cinematografisch oeuvre kon vertonen.

De laatste tien jaar van zijn leven begint het overmatig drankgebruik bij Debord zijn tol te eisen. Zijn intellectuele productie stokt. In 1988 verschijnt nog het boek Commentaires sur la société du spectacle. In dit werk beschrijft Debord dat het kapitalisme op een punt is beland dat het diffuse spektakel en het geconcentreerde spektakel gesynthetiseerd is in een geïntegreerd spektakel. In het geïntegreerde spektakel wordt de informatie om het even vervalst, verheimelijkt ofwel blijft geheim. Niets ontsnapt meer aan de werkelijkheid, het spektakel heeft zich geïntegreerd in de werkelijkheid.

Voor de onwetende Hussey is deze these te moeilijk.

Van het nawoord is alleen interessant om te zien hoe salonfähig Debord is geworden. Zijn ideeën en persoon dwingen bewondering af bij ‘pop’-groepen als Manic Street Preachers, Throbbing Gristle, alsook bij de auteur van de Elementaire deeltjes Michel Houellebecq.

De dagbladen Libération, Le Monde, Les Inrockuptibles – dit best verkopende weekblad in Frankrijk heeft zelfs een ‘Guide d’Abord’, een soort ‘la société spectacle’ van het nachtelijke leven van Parijs in omloop gebracht – wijden hele pagina’s aan hem. Zelfs het door de intellegentia geachte maandblad Magazine Littéraire van juni jl is gewijd aan het werk van Guy Debord. Hierin vinden wij bijdragen van Baudrillard en natuurlijk van de bekendste Parijse intellectueel Sollers. Hedentendage viert het neo-Debordisme hoogtij.

In de biografie komen we alles te weten over het privé-leven van Debord, zijn excessief drankgebruik, zijn relaties, zijn conflicten, de oordelen van anderen over hem. Er wordt een kant van het leven van Debord belicht die absoluut door hem verfoeid werd omdat het spektakel er grip op probeert te krijgen. Het is een algeheel verbreide manifestatie van het moderne spektakel geworden die toen Debord met zijn situationistisch avontuur begon, net tot wasdom kwam.

Hussey voegt in zijn biografie niets aan het gedachtegoed van de situationisten toe, hij geeft geen enkele analyse van de rijkdom van de situationistische ideeën, maar ontpopt zich als een ordinaire handlanger van het spektakel. Op Hussey is het verdraaide citaat: “C’est le spectacle qui fait le biographie” van toepasing.

René Sanders
Andrew Hussey, The game of war, the life and death of Guy Debord, Jonathan Cape, Londen 2001, 420 pag.; circa f.73,00.

eerder verschenen in De AS november 2001

© 2010 www.chaosmaatschappij.nl